Gedicht
De brontekst is het gedicht ‘Geboorte’ van Jacobus Revius.
Hieronder links de originele tekst en daarnaast de vertaling van Henrietta ten Harmsel
Het oorspronkelijke gedicht telt 12 strofen; alleen de strofen 6 t/m 9 en 11 en 12 zijn vertaald.
De winter-lucht, en 'twint-gerucht O Jesu doet u kermen Op dat ghy sout, mijn herte cout In uwer liefde wermen.
De naare nacht, in sware clacht Doet meerderen u pijnen Dies mijn gesicht, het helle licht In eeuwicheyt sal schijnen.
Het soute nat, o weerde schat Rolt over uwe wangen Op dat mijn ooch, van tranen drooch Genade mocht erlangen.
U handekens, in bandekens O heylant sijn gewonden Op dat ick zy, verlost en vry Van alle mijne sonden.
U oochgens reyn, al sijnse cleyn Doorstralen alle hoecken, Ontsienelijck, maer vriendelijck Voor die u aenschijn soecken.
O bruydegom, weest wellecom Ick heb u lang' gebeydet, Oock in mijn hert, geboren werd En nimmer van my scheydet. |
The air was cold, the wind was bold o Jesu, at your birth, that your love's art might warm my heart and all the chilly earth.
The gloomy night increased your fright and plaintive misery, so that a bright, amazing light might ever shine on me.
A sweet salt tear, o Saviour dear, makes moist your tiny face, so that my eye, forever dry, may sparkle with your grace.
Your little hands in little bands are bound as with a string, that I may be forever free from sin and from its sting.
Your perfect eyes, I realize, are small, but they can see; for with love’s grace in this dark place they turn and look on me.
O Bridegroom small, laid in a stall, make glad my waiting heart; o infant wee, be born in me and nevermore depart. |
Jacobus Revius
Midden in het oorlogsgebied werd Revius geboren, november 1586, in de stad waar hij later een groot deel van zijn leven zou doorbrengen. Kort na zijn geboorte raakte Deventer echter in Spaanse handen, en Revius kwam -zoals hij zelf schrijft- in de armen van z’n moeder als vluchteling naar Amsterdam.
Daar groeide hij op. Hij studeerde in Leiden en Franeker, maakte een studiereis naar Frankrijk en werd dominee in de Achterhoek. Dat laatste duurde niet lang: binnen een paar maanden kwam het beroep naar zijn geboortestad Deventer.
Als predikant zette hij zijn stempel op Deventer, meer dan een kwarteeuw lang. Hij begon er in 1614, hij nam afscheid in 1641, toen hij benoemd werd tot regent van het Statencollege in Leiden. In die periode was hij betrokken bij de stichting van het Deventer Athenaeum, beheerde hij de bibliotheek, was lid van het muziekcollege en verzamelde archiefstukken voor zijn geschiedenis van Deventer: ”Daventria illustrata”.
Zijn culturele belangstelling vertaalde zich ook in zijn enige dichtbundel, de ”Over-ysselsche sangen en dichten”, het werk waarmee hij de eeuwen door het meest bekend bleef. Intussen werkte hij mee aan de Statenvertaling, als revisor voor het Oude Testament, en aansluitend daarop deed hij een poging de psalmberijming van Datheen te moderniseren.
Voor hemzelf waren de boeken die hij als theoloog publiceerde verreweg het belangrijkst. In zijn Deventer tijd verdedigde hij in verschillende geschriften de contraremonstrantse beginselen, terwijl hij in zijn Leidse periode een felle polemiek voerde met Descartes. Daar werkte hij ook vol energie aan de theologische vorming van de beursstudenten, die in het Statencollege onder zijn hoede stonden.
Op 15 november 1658 overleed hij in Leiden, waar hij in de Pieterskerk werd begraven.
Tekst: Reformatorisch Dagblad/Enny de Bruijn
Henrietta ten Harmsel
Henrietta ten Harmsel (Hull, Iowa, 1921) studeerde aan Calvin College in Grand Rapids en aan de universiteit van Michigan in Ann Arbor.
In 1964 promoveerde ze aan de universiteit van Michigan op een studie naar de romans van Jane Austen. Van 1949 tot 1957 gaf ze Engels op Western Christian High School in Hull (Iowa), van 1960 tot aan haar pensionering in 1985 Engelse literatuur aan Calvin College.
Ze werkte als berijmer en revisor mee aan het Psalter Hymnal van de Christian Reformed Church en publiceerde artikelen op het terrein van historische letterkunde. Voor haar vertalingen uit het Nederlands verbleef ze tweemaal voor langere tijd in Nederland, waarbij ze contact kreeg met de bekende hoogleraren W. A. P. Smit en (later) L. Strengholt, beiden gespecialiseerd in de protestantse letterkunde van de zeventiende eeuw én overtuigd christen.
Met 65 gedichten van de zeventiende-eeuwse dichter Jacobus Revius maakte ze haar debuut als vertaalster (”Jacobus Revius, Dutch metaphysical poet”, 1968). Daarna publiceerde ze een verzameling vertaalde kindergedichtjes van Annie M. G. Schmidt (”Pink Lemonade”, 1981), vertalingen van vijf sonnetten van de zeventiende-eeuwer P. C. Hooft (”P. C. Hooft in translation”, 1981) en een vertaling van het lange lijdensgedicht ”Goede Vrijdag” van diens tijdgenoot Jeremias de Decker (”Good Friday”, 1984). In 1985 kreeg ze in Den Haag de Martinus Nijhoff Prijs voor vertalingen uitgereikt - de hoogste Nederlandse onderscheiding op dit gebied.
Tekst + foto: Reformatorisch Dagblad/Enny de Bruijn
De koorpartij is afzonderlijk leverbaar.